De leerlingen hebben een positieve houding tegenover ICT en zijn bereid ICT te gebruiken om hen te ondersteunen bij het leren. |
|||||||
1.1 |
De leerlingen kunnen overleggen bij welke onderdelen van de opdracht het nuttig is ICT als hulpmiddel in te schakelen. |
||||||
1.2 |
De leerlingen kunnen met elkaar afspreken hoe ze ICT zullen gebruiken bij het werken aan de opdracht en wie welke taken op zich zal nemen. |
||||||
1.3 |
De leerlingen kunnen doelgericht informatie, inzichten en meningen samenbrengen, vergelijken en verwerken tot een groepsresultaat. |
||||||
1.4 |
De leerlingen kunnen de vorderingen van de groep tussentijds evalueren en daarbij constructieve feedback geven en benutten. |
||||||
1.5 |
De leerlingen kunnen afwegen wat de specifieke meerwaarde van het ICT-gebruik was binnen hun samenwerking. |
||||||
1.6 |
De leerlingen respecteren elkaars bijdrage en mening. |
||||||
1.7 |
De leerlingen respecteren afspraken en timing. |
||||||
1.8 |
De leerlingen zijn bereid elkaar te helpen rekening houdend met de verschillen in ICT-competenties |
||||||
De leerlingen gebruiken ICT op een veilige, verantwoorde en doelmatige manier. |
|||||||
2.1 |
De leerlingen zijn in staat om functioneel gebruik te maken van een correcte basisterminologie. |
||||||
2.2 |
De leerlingen zijn in staat om de elementaire functies van een computer en voor hen beschikbare randapparatuur te gebruiken. |
||||||
2.3 |
De leerlingen zijn in staat om hun eigen gegevens op een gestructureerde wijze digitaal op te slaan. |
||||||
2.4 |
De leerlingen zijn in staat om de basishandelingen uit te voeren van een vertrouwd besturingssysteem. |
||||||
2.5 |
De leerlingen zijn in staat om de basishandelingen uit te voeren van eenvoudige schrijf-, teken- en presentatieprogramma’s, van zoek- en communicatieprogramma’s. |
||||||
2.6 |
De leerlingen zijn in staat om de elementaire bedienings- en veiligheidsvoorschriften toe te passen. |
||||||
2.7 |
De leerlingen gaan op een kritisch-waarderende wijze om met ICT als maatschappelijk gegeven. |
||||||
2.8 |
De leerlingen werken nauwkeurig en verzorgd en controleren hun werk op fouten. |
||||||
2.9 |
De leerlingen dragen zorg voor de apparatuur en de software. |
||||||
2.10 |
De leerlingen signaleren contact met schadelijke of discriminerende inhouden aan een vertrouwde volwassene. |
||||||
2.11 |
De leerlingen werken op een ergonomische manier met de computer. |
||||||
2.12 |
De leerlingen proberen de duur van een ICT- opdracht realistisch in te schatten en te bewaken. |
||||||
2.13 |
De leerlingen geven of vragen spontaan hulp bij computerproblemen. |
||||||
2.14 |
De leerlingen hebben respect voor de intellectuele eigendom van anderen bij het gebruik van informatie en software. |
||||||
2.15 |
De leerlingen houden rekening met de financiële en ecologische aspecten van ICT-gebruik. |
||||||
2.16 |
De leerlingen hebben weet van het bestaan van virussen, spam, pop-ups, … en signaleren spontaan voor hen ongewone berichten. |
||||||
De leerlingen kunnen zelfstandig oefenen in een door ICT ondersteunde leeromgeving. |
|||||||
3.1 |
De leerlingen kunnen zelfstandig oefenen met een vertrouwd educatief software-programma. |
||||||
3.2 |
De leerlingen kunnen oordelen of zij de opdracht tot een goed einde hebben gebracht. |
||||||
3.3 |
De leerlingen maken spontaan gebruik van voor hen bedoelde helpfuncties. |
||||||
|
|
||||||
De leerlingen kunnen zelfstandig leren in een door ICT ondersteunde leeromgeving. |
|||||||
4.1 |
De leerlingen zijn in staat een eigen leertraject te volgen aan de hand van een elektronisch gestuurd stappenplan. |
||||||
4.2 |
De leerlingen kunnen zelfstandig leren aan de hand van een vertrouwd educatief programma. |
||||||
4.3 |
De leerlingen kunnen een simulatie uitvoeren aan de hand van een voor hen geschikt educatief programma en daar conclusies uit trekken. |
||||||
4.4 |
De leerlingen kunnen reflecteren op hun gevolgde werkwijze en op wat ze geleerd hebben in combinatie met de vooropgestelde doelen. |
||||||
De leerlingen kunnen ICT gebruiken om eigen ideeën creatief vorm te geven. |
|||||||
5.1 |
De leerlingen kunnen oordelen welke ICT-hulpmiddelen hen kunnen helpen bij het creëren. |
||||||
5.2 |
De leerlingen kunnen, met behulp van ICT, eigen ideeën met tekst en beeld creatief vormgeven en beschikbaar maken. |
||||||
5.3 |
De leerlingen kunnen oordelen of zij de opdracht tot een goed einde hebben gebracht en reflecteren op hun werkwijze. |
||||||
5.4 |
De leerlingen kunnen feedback geven op het werk van hun medeleerlingen en aangeven hoe zij het zelf zouden aanpakken. |
||||||
De leerlingen kunnen met behulp van ICT voor hen bestemde digitale informatie opzoeken, verwerken en bewaren. |
|||||||
6.1 |
De leerlingen kunnen adequaat kiezen welke informatiebronnen het meest geschikt zijn om bepaalde informatie op te zoeken. |
||||||
6.2 |
De leerlingen kunnen beslissen op welke manier zij de gevonden informatie zullen opslaan om ze later opnieuw te kunnen raadplegen. |
||||||
6.3 |
De leerlingen kunnen met behulp van ICT een zoekopdracht formuleren en uitvoeren. |
||||||
6.4 |
De leerlingen kunnen onder begeleiding oordelen welke informatie relevant en interessant is binnen de onderzoeksopdracht. |
||||||
6.5 |
De leerlingen kunnen onder begeleiding de bruikbare informatie ordenen en bewaren. |
||||||
6.6 |
De leerlingen kunnen het eigen zoekproces bijsturen in functie van de reeds bekomen resultaten. |
||||||
6.7 |
De leerlingen kunnen aangeven waarom hun eigen aanpak wel of niet succesvol was. |
||||||
6.8 |
De leerlingen nemen een kritische houding aan tegenover de beschikbare informatie. |
||||||
6.9 |
De leerlingen streven naar nauwkeurigheid en systematiek bij het raadplegen, ordenen en bewaren van informatie. |
||||||
6.10 |
De leerlingen vermelden spontaan de bronnen die ze gebruikt hebben. |
||||||
6.11 |
De leerlingen tonen bereidheid en volharding bij het zoeken naar informatie. |
||||||
6.12 |
De leerlingen zijn in staat om zoekopdrachten uit te voeren d.m.v. eenvoudige procedures zoals: invoeren van een website-adres, zoeken via zoekrobot, navigeren d.m.v. hyperlinks, hanteren van relevante menu-opties. |
||||||
De leerlingen kunnen ICT gebruiken bij het voorstellen van informatie aan anderen. |
|||||||
7.1 |
De leerlingen kunnen vastleggen in welke volgorde en onder welke vorm de informatie voorgesteld zal worden. |
||||||
7.2 |
De leerlingen kunnen bepalen welke ICT-toepassingen het meest geschikt zijn om (delen van) de informatie voor te stellen. |
||||||
7.3 |
De leerlingen kunnen doelgericht informatie (tekst, beeld en geluid) voorstellen aan hun doelpubliek met ondersteuning van ICT. |
||||||
7.4 |
De leerlingen kunnen reflecteren over de gevolgde werkwijze en daaruit conclusies trekken. |
||||||
7.5 |
De leerlingen kunnen oordelen en feedback geven over de kwaliteit van de eigen of andermans voorstelling. |
||||||
7.6 |
De leerlingen houden bij hun voorstelling rekening met de kenmerken en verwachtingen van hun doelpubliek. |
||||||
De leerlingen kunnen ICT gebruiken om op een veilige manier,verantwoorde en doelmatige manier te communiceren |
|||||||
8.1 | De leerlingen maken een doelgerichte keuze uit de verschillende communicatiemogelijkheden | ||||||
8.2 | De leerlingen kunnen vooraf aangeven wat de essentie is van hun boodschap | ||||||
8.3 | De leerlingen kunnen in het kader van een opdracht efficiënt communiceren via de gangbare communicatiemiddelen | ||||||
8.4 | De leerlingen kunnen oordelen of de communicatie efficiënt was en indien nodig bijsturen | ||||||
8.5 | De leerlingen houden rekening met de kostprijs van elektronische communicatie | ||||||
8.6 | De leerlingen respecteren de algemene omgangsvormen bij het elektronisch communiceren (ook wel ‘netiquette’ genoemd). | ||||||
8.7 | De leerlingen reageren alert en weerbaar op ongewone boodschappen | ||||||
8.8 | De leerlingen verspreiden geen vertrouwelijke informatie via elektronische weg | ||||||
8.9 | De leerlingen zijn in staat om de gangbare communicatiemiddelen te hanteren |